Naar inhoud springen

buik

Van Wiktionary

Nederlandjs

[bewirk]

Zelfstenjig naamwaord

[bewirk]

Lemma

[bewirk]

buik g /bœy̯k/

  1. (liefdeil) boek
Zagswies

Verbuging

[bewirk]
inkelvaad mieëvaad
nom.: buik buiken
dim.: buikje buikjes